Kurt Van der Elst

Evelyne Coussens

Leestijd 4 — 7 minuten

Breugel – Lisaboa Houbrechts

Tussen ritueel en amateurtoneel – daartussen laveert Bruegel van Lisaboa Houbrechts. Het vulgaire en het poëtische zijn in haar regies geen opponenten, maar strijdbroeders. Houbrechts plooit een intieme worsteling met de idee van ‘vrouwelijkheid’ open tot een universeel discours waarin haar eigen twijfels en angsten over de invulling ervan worden gesublimeerd tot die ene essentiële kreet: ‘Ik besta!’  

De voorliefde van Houbrechts voor een epische, historische schriftuur is intussen bekend: nog voor ze bij het Toneelhuis belandde (in het kader van het P.U.L.S.- ontwikkelingstraject) schreef en regisseerde ze van op de schoolbanken al ongewoon ambitieuze vertellingen zoals The Goldberg Chronicles (2014) of Mariembourg (2015). Koortsige teksten waarin heden en verleden maar ook mythe en realiteit moeiteloos haasje-over speelden.

Bruegel situeert zich in hetzelfde dubieuze tijdsframe. Ondanks de uitdrukkelijk-ironisch historiserende kostuums en attributen speelt de voorstelling zich onmiskenbaar af in het nu. Het is een verdicht nu, het ‘nu’ dat geen enkele actualisering nodig heeft omdat het zich in de lichamen van de performers bevindt. In de twee uur dat zij voor ons staan en onze lijven ‘aansteken’ dragen ze de geschiedenis, comprimeren eeuwen aan tijd en ruimte. Houbrechts engageerde hiervoor duidelijk en zonder uitzondering ongeremde, mateloze spelers, met een sterke fysieke kwaliteit.

De structuur van Bruegel is gelaagd maar toch helder en leesbaar. Bovenop de dimensie van presentie ligt een eenvoudig circulair verhaal, dat begint en eindigt met het sterven van Bruegel in 1559. Vlak voor zijn dood wil hij zijn werk laten verbranden door zijn schoonmoeder Maycken Verhulst, maar deze redt het schilderij van de Dulle Griet uit de vlammen. Deze redding zal Griets verdoemenis worden: het beeld dat de tijd weerstaat is dat van een bespottelijk manwijf, geminacht en gehaat door allen – niet in het minst door haar ‘zusters’.

De Dulle Griet (Anne-Laure Vandeputte) is een door en door tragische figuur: rusteloos, onzeker, in twijfel over haar bestaansrecht en verraden door haar schepper. In een klassiek aandoende ‘queeste’ laat Houbrechts haar door de tijd reizen. Haar personage zoekt daarbij de confrontatie op met historische vrouwen en iconische vrouwbeelden. Uit elk van die ontmoetingen brengt de Dulle Griet een voorwerp mee het heden in. De inzet is dubbel: Griet wil zowel inzicht krijgen in zichzelf en haar geaardheid als meer uitzicht op de manier waarop vrouwen in diverse tijden worden geframed.

Tijdens haar tocht woedt de oorlog zowel buiten als binnenin zichzelf. Een teller boven de bühne lijst de oorlogen op waarmee de mens tot dusver zichzelf probeerde te vernietigen. Op het podium is van die macro-insteek weinig te merken: de Dulle Griet beweegt zich door een gefragmenteerd landschap van Bruegel-schetsen en vindt in haar ‘zusters’ haar grootste vijanden. Als iets mismoedig maakt bij het kijken naar Bruegel is het wel de manier waarop het steeds weer vrouwen zijn die vrouwen de modder in stampen. Ze stenigen elkaar, ze stellen lust boven ambitie (Griet tegen Maycken Verhulst: ‘Sluit uw kut!’), ze zijn jaloers en ijdel (Athena vs. Maria – de onbevlekte vindt de ander een slet). Soms vervalt Houbrechts in een psychologie van de koude grond: dat de rebellie (of is het onderdrukt seksueel verlangen?) van Bruegel tegenover zijn dominante schoonmoeder bepalend is voor zijn vrouwbeeld is een wat flauwe (en onnodige) verhaallijn. Van mannenhaat kan je Houbrechts overigens niet beschuldigen: ze schetst Pieter Bruegel de Oude (Andrew Van Ostade) als een bange opportunist die de realiteit moeilijk aankan, maar een monster is hij niet. Als de vrouwen al slachtoffer zijn, zijn ze dat vooral van de fixerende werking van de geschiedenis. Die heeft hen doen uitgroeien tot iconen die vernietigd dienen te worden (de strijdster-godin, de onbevlekte maagd, de eenvoudige boerin, …) opdat er onmiddellijk nieuwe zouden opstaan. In die zin klopt het dat de Dulle Griet uiteindelijk bij haar vereeuwiging op doek wordt bewogen – ze stapt niet zelf, ze wordt voortgedragen, voor eeuwig gevangen in de invulling van de ander.

Als Bruegel al één ‘boodschap’ bevat gaat die dan ook niet zozeer over feminisme of vrouwenrechten als wel over het openhouden van de mogelijkheid tot ‘schakelen’: tot flexibiliteit, fluïditeit, ver voorbij het man-vrouwtopic. Houbrechts lijkt te mikken op een afwijzing van binair denken in al zijn vormen. En het is met name de ‘vloeibare esthetiek’ van Bruegel die tot die mentale spreidstand verleidt, of eerder: dwingt. Zo is de openingsscène van een onwerkelijke rituele schoonheid. In het halfduister roept kamancheh-speler Mostafa Taleb met zijn gezang een contemplatieve sfeer op, terwijl de spelers – vanuit de zaal, van in ons midden – de bühne komen opgeklauterd. De zangers van Harmonia Sacra (die trouwens organisch in de handeling zijn geïntegreerd) zorgen al evenzeer voor momenten van verstilde sacraliteit, maar zulke momenten vloeien naadloos over in de uitgesproken koldereske, soms vulgaire commedia dell’arte-scènes van de spelers. Denk: een triootje tussen Bruegel en zijn schoonfamilie, een viswijvengevecht tussen de ‘manwijven’ Margareta van Parma en Queen Elisabeth. De koppeling van verhevenheid en laag-bij-de-grondsheid is meestal verfrissend, enkele keren valt de spanning plat en blijft er alleen tenenkrullend amateurtoneel over.

Er moet in die context ook iets gezegd worden over Anne-Laure Vandeputte, die me op dezelfde verwarrende manier van het ene been op het andere laat hinken. Ich ben de Dulle Griet/Gije moet mich niet, zo laat Houbrechts haar zichzelf introduceren, in een Limburgs-klinkend mengelmoestaaltje dat mij al van bij de eerste lettergreep ergert. Vandeputtes lenige lichaamstaal en virtuoze verschijning is tantalizing –het is de combinatie van iets wat uitdaagt en aantrekt, en tegelijkertijd afstoot. In haar zegging is Vandeputte ruw en lomp, maar wat ze zegt is vaak van een immense poëtische schoonheid. De onhandige manier waarop ze door de verwoeste gewesten van haar ziel struint staat me tegen én wekt mededogen op. Haar struikelen is van een grote choreografische verfijning – hoe rijm je dat? Wanneer zij Bruegel er in een ultieme confrontatie van tracht te overtuigen haar in haar waarachtigheid te zien (wat overigens de aanwezigheid van die kleine Diogenesjes-met-lampen verklaart) en zo ook te schilderen slaakt ze een kreet die recht uit haar en Houbrechts’ hart komt: ‘Ik besta!’ Het is pathetisch en diep ontroerend tegelijk. En naar welke kant je emotie ook overhelt: je blijft kijken.

Dat is het natuurlijk waarop Houbrechts aast: dat je blijft kijken, dat je blijft zoeken en onderzoeken, dat je blijft praten en denken – dat elk categorisch oordeel met een zekere mildheid wordt opgeschort. Dat is lastig, lastiger dan deze voorstelling in het hokje ‘feministisch statement’, ‘magistraal kunstwerk’ of ‘exuberante draak’ te steken. Laat dit in ieder geval mijn poging zijn om op dat spoor met Houbrechts mee te gaan.

recensie
Leestijd 4 — 7 minuten

#159

15.12.2019

14.03.2020

Evelyne Coussens

Evelyne Coussens is freelance cultuurjournalist voor De Morgen en verschillende cultuurmedia, waaronder Ons Erfdeel, rekto:verso en Staalkaart. Ze is lid van de grote redactie van Etcetera.

recensie